Wie denkt aan moeilijke tijden voor de Zwitserse horloge industrie zal zich zeer waarschijnlijk de roerige jaren 80 van de vorige eeuw voor de geest halen. Japanse merken als Casio, Citizen en Seiko overspoelden de horlogemarkt met hun digitale horloges. Deze waren veel accurater dan de mechanische uurwerken uit Zwitserland, hadden allerlei nieuwe functies (bv een rekenmachine) en waren veel goedkoper.
Het is aan de briljante uitvinding van het Swatch horloge te danken dat de Zwitserse horloge industrie toen het hoofd boven water heeft kunnen houden. Na dit diepe dal hebben de mechanische uurwerken gestaag hun weg naar boven weer hervonden en, ondanks de huidige crisis, is de omzet van luxueuze horloges in 2012 met dubbele cijfers gestegen.
Echter, eind 18e eeuw heeft zich een ware oorlog, de ‘watchmakers’war’, afgespeeld tussen de horlogemakers in Genève en het horloge imperium van de Franse filosoof Voltaire (1694-1778) op zijn domein in Ferney in Frankrijk.
De bloeiende horloge industrie in Genève in de 17e en 18e eeuw was gebaseerd op een stevige commerciële organisatie in de stad en daarnaast de ‘marchands etablisseurs’ die rondreisden om onderdelen te kopen en horloges in elkaar te zetten.
Op papier zag dit er prachtig uit maar in de praktijk was er sprake van vele misstanden, sociaal, economisch, politiek, en dit zorgde ervoor dat nogal wat horlogemakers emigreerden naar meer gastvrije oorden. Dit alles was het gevolg van de strikte regels van de ‘Corporation des horlogers genevois’ die het alleenrecht hadden voor de werkgelegenheid.
Uiteindelijk schoot de Geneefse horloge industrie zichzelf hiermee in de voet. Getalenteerde horlogemakers vertrokken naar andere steden en landen en begonnen van hieruit hun invloed uit te oefenen. Ze vestigden zich langs het Meer van Genève, in de valleien van de Jura, Vaud en Neuchatel en de Erguel regio van het Kanton Bern. Een nog grotere dreiging voor Genève waren de concurrerende centra voor de horlogeproductie in Moskou, Montbeliard en Pforzheim.
Voltaire was naar Genève gekomen in de voetsporen van de bekende Dr. Theodore Tronchin (1709-1781) en woonde van 1755 tot 1760 in de stad in zijn huis ‘Les Delices’. Voltaire bouwde een goede band op met de ‘cabinotiers’, de onafhankelijke horlogemakers die, net als hij, erg geïnteresseerd waren in de zaken die speelden en het debatteren hierover.
Voltaire nam actief deel aan het conflict dat in Genève speelde tussen de burgers en de ‘natifs’, een benadeelde groep mensen die van origine echte Geneefse inwoners waren. Voltaire moedigde hen aan om in opstand te komen en ontving ook hun leiders. Als gevolg hiervan bekoelde de relatie tussen Voltaire en Genève en in 1758 kocht Voltaire een landgoed in Ferney (F). Toen hij daar eenmaal volledig naar toe verhuisd was bood hij onderdak aan de Geneefse ‘natifs’ en legde hij boom- en wijngaarden aan op het braak liggende land. Voltaire ontwikkelde zich steeds meer als een industrieel met investeringen in een leerlooierij, een tegeloven, een pottenbakkerij en fabrieken die zijden kousen, kant en keramiek produceerden.
Afb.: het landgoed van Voltaire in Ferney in de 18e eeuw
In 1766 weigerde de Republiek Genève een door Frankrijk en de grote Zwitserse Kantons voorgestelde mediatie voor al haar interne conflicten. De Franse minister Choiseul zette toen zijn economische oorlog tegen de Republiek, aan het hof van Versailles bekend als de ‘watchmakers’ war’, voort tot 1769.
Gedurende het jaar 1770 gaf een verordening in Genève de ‘natifs’ twee keuzes: of een eed van loyaliteit afleggen en blijven in de stad of vertrekken. Daarnaast zette de stad oproerkraaiers er zonder pardon uit. Onder hen waren de horlogemakers Edouard Luya, Louis Philippe Pouzait, Pierre Rival en Guillaume Henri Valentin.
Choiseul had getracht om in Versoix een nieuwe horlogefabriek op te starten maar in december 1770 was hij definitief uit de gratie gevallen en de aanzienlijke aantallen horlogemakers die niet waren teruggekeerd naar Genève gingen hun heil zoeken bij Voltaire in Ferney.
Door deze ontwikkelingen was voor Voltaire de aanval geopend op de ‘Fabrique’ en de exodus van protestantse horlogemakers naar het katholieke Gex district werd door hem dan ook welkom ontvangen.
Ferney-Voltaire ontwikkelde zich snel van een paar huizen naar 20 erbij en uiteindelijk ongeveer 100. De ‘cabinotiers’ gingen aan de slag in een oude schuur waarin werkbanken waren geplaatst en de fabriek stond onder leiding van de horlogemakers Pierre Dufour en Louis Ceret.
De hoogtijdagen van de Ferney “royal” (deze titel heeft ze nooit officieel gekregen) horlogefabriek waren in de periode van 1770 tot 1778. Uit verschillende brieven blijkt dat tussen ’70 en ’76 het aantal werkenden gegroeid was van 40 naar 1.200.
De eerste horloges waren klaar in april 1770 en op de negende van deze maand schreef Voltaire aan Fr. de Caire dat “ze nog maar net bezig reeds voldoende horloges hadden om in een kleine kist naar Spanje te sturen. Dit is het begin van een zeer grote onderneming”. Er werden horloges gestuurd naar de Hertog en Hertogin van Choiseul, de beschermheren van Voltaire, en naar de Koning. In ’70, ’71 en ’73 werden er ook horloges aangeboden aan het hof van Versailles voor koninklijke huwelijken maar de meeste van deze zendingen werden niet betaald.
De horlogemakers werkten eveneens in vijf andere fabrieken, onder leiding van partnerschappen: Pierre Dufour en zijn zwager Louis Céret, Louis Servant en Antoine Boursault, Guillaume Henri Valentin en Antoine Dalleizette, Panrier en Mauzié, en Georges Auzière en zijn broer, voor horlogekasten. Hoewel geen van de horloges de signatuur van Voltaire droeg, hadden ze allemaal de naam Fernex, Ferney, Fernaix of Ferney Voltaire in Europa.
Afb.: een horloge gemaakt door Georges Auziere (1713-1799) in de 80er jaren van de 18e eeuw; het had een Ferney Voltaire uurwerk gesigneerd Mestral
Voltaire bood de horlogemakers rentevrije leningen aan en voorzag ze van grondstoffen, met name goud. Op deze wijze functioneerde hij als ‘etablisseur’ volgens het Geneefse model en investeerde zijn grote fortuin in de onderneming. Belangrijk onderdeel van zijn strijd tegen de ‘Fabrique’ was dat hij met de Franse Post overeengekomen was dat de verzendingen van Ferney horloges gratis waren.
Een voorbeeld van de marketing inspanningen van Voltaire is de volgende brief van 20 december 1771 gericht aan de Graaf van Aranda, een Spaanse minister: “Should you wish to adorn the finger of a distinguished Spanish lady with a ring watch showing the seconds and repeating the quarters and half hours on a carillon, all decorated with diamonds, such a watch is only made in my village, and we are at your disposal. It is not vanity that makes me say this, since it was pure chance that brought me the only artist [waarschijnlijk horlogemaker Jean François Auzière de jongere] who makes these little marvels – marvels that are not likely to disappoint you”.
De beroemde horlogemaker Jean-Antoine Lepine heeft tot 1774 voor Voltaire gewerkt en daarna is hij naar Parijs gegaan om op de Place Dauphine zijn eigen winkel te openen. Het Lepine kaliber, rond 1775 ontwikkeld, werd in Ferney gebruikt.
Het grootste probleem voor de onderneming van Voltaire waren de verkopen. In Spanje en Turkije had Genève nog steeds een stevige positie. Hij benaderde Catherina II uit Rusland om hem te helpen de Chinese markt te veroveren en de Tsarina werd Voltaire’s beste klant.
Voltaire maakte maximaal gebruik van zijn netwerk en zo schreef hij de volgende circulaire naar de Franse ambassadeurs (5-6-’70):
“Sir, I have the honour of informing Your Excellency that Geneva’s burghers having unfortunately assassinated some of their fellow countrymen, several families of good watchmakers have taken refuge on a small estate I own in the Gex region, his Grace the Duke of Choiseul having placed them under the King’s protection. I have had the good fortune to enable them to practice their talents. These are Geneva’s best artists. They do work of all kinds and at a more moderate price than any other factory. They can very quickly do any enamel portrait for a watch case…”.
Voltaire prees zijn horloges aan als zijnde minstens zo goed als deze uit Londen, Parijs of Genève en bovendien kostten zijn horloges 1/3 van deze uit Parijs. Maar de klanten van Voltaire waren slechte betalers.
De catalogus bevatte een groot aantal types horloges dat te koop was: goud (18k vergeleken met 20k in Parijs), geëmailleerde horloges, edelstenen, uurwerken met een secondewijzer, cilinder echappementen, zilver (minder karaat dan de concurrentie) en decoraties met imitatie stenen en Marcasiet. De geëmailleerde stukken focusten op landschappen en portretten.
De kwaliteit van de uurwerken varieerden. Uit een anonieme brief uit 1773 bleek dat de werkplaatsen in Ferney ongeveer 4.000 horloges per jaar produceerden (ongeveer 400 horlogemakers). Genève’s ‘Fabrique’ daarentegen maakte met 5.000 horlogemakers 33.000 horloges per jaar.
In 1775 kreeg de horloge imperium in Ferney het lastig door moeizame onderhandelingen over het verkrijgen van grondstoffen en allerlei belastingzaken. In 1776 vond er een leegloop van horlogemakers plaats omdat de omstandigheden in Genève sterk verbeterd waren. Tegelijkertijd verloor Voltaire zijn interesse in de horlogehandel. In februari 1778 verhuisde hij met hoge verwachtingen naar Parijs maar in mei van dit jaar kwam hij te overlijden.
Na zijn overlijden zijn er nog wel pogingen geweest om Ferney weer in zijn oude glorie te herstellen. Historisch interessant is dat de wereldberoemde horlogemaker Abraham Louis Breguet in 1793 gevraagd werd om de fabriek weer uit het slop te trekken. Echt gelukt is dit echter nooit meer.
Afb.: het huidige Ferney-Voltaire
Jaap Bakker